Jaap Hamburger spreekt in bij de gemeenteraad in A’dam

Eenanderjoodsgeluid10

Dossier: 

Antisemitisme en het Israëlisch-Palestijnse conflict

Onze voorzitter Jaap Hamburger sprak 1 november in in Amsterdam. Tegen de commissie Algemene Zaken deelde hij zijn bezwaren tegen de toepassing van het Joods Akkoord in zijn huidige vorm, vooral vanwege de erin gesmokkelde IHRA-definitie. 

Dames en heren leden van de Commissie AZ, mevrouw de Burgemeester, aanwezigen,

Ik heb desgevraagd aan de griffie de volgende redenen gemeld voor mijn inspraak vandaag: 

“Vrijheid van meningsvorming en -uiting en vrijheid van openbare manifestatie en demonstratie voor allen aangaande het Israëlisch-Palestijns conflict en daarmee in verband staande kwesties, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. 
Op geen enkele wijze inperking van deze vrijheden op grond van het Amsterdam Joods Akkoord. Alleen repressief, na aangifte pro Justitia en een definitief rechterlijk vonnis. Geen routineuze vermenging van een kritische houding tegenover het Israëlische beleid met ‘antisemitisme’.
Afwijzing van pogingen door Joodse kerkgenootschappen, instanties of organisaties of media, of anderen om te bepalen wat in dezen wel en niet geoorloofd is.
Afwijzen van ongefundeerde aantijgingen van ‘Israëlhaat’ of ‘antisemitisme’.”

Op grond daarvan formuleer ik hier tien bezwaren van Een Ander Joods Geluid tegen het Amsterdam Joods Akkoord.

1e Het Joods Akkoord is van Joodse zijde in heel kleine kring en op nogal onduidelijke en ondoorzichtige wijze tot stand gekomen en ingebracht. Genoemd worden David Brilleslijper, voorzitter van het bestuur van de Nederlands-Israëlietische HoofdSynagoge, en rabbijn Shmuel Katz van de Gerard Dou synagoge. Welke instanties en wie waren hier verder bij betrokken, en vooral: van wie hebben zij eigenlijk mandaat gekregen om iets voor alle joden in Amsterdam te regelen? Hebben zij zich zelf dat mandaat verschaft? Veruit de meeste Joden in Amsterdam zijn seculier en hebben geen enkele binding met een kerkgenootschap, laat staan met de Israëlietische Hoofdsynagoge. 

Maar zelfs als hier alsnog complete openheid over zou worden betracht, staat vast dat aan de Joden in Amsterdam niets gevraagd is; die werden van de ene op de andere dag onder de werking van een Akkoord gebracht waar zij niet om hadden verzocht, laat staan dat zij bij de totstandkoming of de inhoud een inbreng van betekenis hebben gehad. Ik bijvoorbeeld heb  geen enkele behoefte aan een mij door een Joods kerkgenootschap opgedrongen status aparte. Zou ik de enige zijn?

2e Dit punt is van des te meer belang omdat sommige instellingen, zoals het Cidi hebben uitgesproken dat dit Akkoord model zou moeten staan voor andere steden. Dat zou helemaal over the top zijn: worden de Joden van Amstelveen wakker en zijn zij pardoes en ongevraagd onderdeel van het Amstelveen Joods Akkoord.

3e Het Joods Akkoord maakt in onderdeel B2 gebruik van een – in tegenstelling tot wat daar beweerd wordt -noch door de EU noch in Nederland geautoriseerde laat staan gelegaliseerde ‘definitie’ van het begrip ‘antisemitisme’, bekend als de IHRA-definitie.

4e Er zijn meerdere bezwaren tegen de inhoud van die definitie. Het belangrijkste bezwaar gaat ons rechtstreeks aan, en niet alleen in Amsterdam. Het luidt dat het schot tussen antisemitisme en kritiek op het beleid van de staat Israël wordt weggebroken. Als het principe van dit onderscheid eenmaal wordt losgelaten, staat de deur open voor inperking van de vrijheid van meningsuiting, onder het mom dat er sprake is van ‘antisemitisme’. Deze mogelijkheid in het leven te roepen is precies de reden dat men zich van de kant van de Israëllobby bij wijze van spreken doodvecht om de definitie een wettelijke status te geven, of op andere wijze tot norm te maken.

5e Bij toepassing leidt die ‘definitie’ in het beste geval tot verwarring en onduidelijkheid over de vraag of  in voorkomende gevallen sprake is van ‘antisemitisme’, of ‘antisemitische daden of uitingen.’ Zeer waarschijnlijk zal dit leiden tot definitiemisbruik, onder andere  door middel van onbewezen en onbewijsbare aantijgingen tegenover derden en oproep tot actie. Al seen paal boven water staat dat men de ‘definitie’ onmiddellijk zal inzetten om elk pleidooi voor ‘Boycot, Desinvesteren en Sancties’  als ‘antisemitisch’ te stigmatiseren en te criminaliseren en te willen verbieden.

6e Het Joods Akkoord heeft in alle onderdelen een exclusivistisch karakter, en dat in een stad vol minderheden. Het Joods Akkoord heeft daardoor een impliciet discriminatoir karakter.

7e Het Joods Akkoord zet Joden buiten hun medeweten apart, terwijl de wens van veel Joden juist is, op geen enkele wijze apart gezet te worden.

8e Het Joods Akkoord laadt de verdenking op zich dat de Joodse instanties politiek, ideëel en financieel voordeel wensen te halen uit het creëren van een uitzonderingspositie voor Joden in Amsterdam; dit kan juist leiden tot jaloezie en ressentiment. Zo bevordert het Joods Akkoord mogelijk juist hetgeen het wil helpen voorkomen en tegengaan. Dat moet niemand willen.

9e Er is geen voorziening getroffen voor evaluatie, wijziging of opzegging van dit Akkoord. Dat is een kunstfout die het Akkoord een amateuristisch karakter geeft, waar de Raad zich nooit mee had moeten inlaten.

10e In nog een ander opzicht moet het Joods Akkoord als amateuristisch, zo niet dilettantistisch gelden. Het Joods Akkoord zadelt de Gemeente deels op met verantwoordelijkheden, waar geen bevoegdheden tegenover staan. HetAkkoord gaat geheel voorbij aan de primaire taak van politie en OM om de anti-discriminatiebepalingen uit het WvS te handhaven. Dat is in strafrechtelijke zin geen Gemeentetaak. De in dat opzicht correcte brief van de Burgemeester moet hier de eerste de beste keer al de door het Joods Akkoord veroorzaakte verwarring uit de lucht halen.

Er is maar één conclusie mogelijk en er is ook maar een beslissing noodzakelijk; dit Akkoord rammelt en is in haast, onder druk en zonder nadenken ondertekend.

Dat het niet tot uitvoering moge komen, dat het een dode letter mag blijven.

Lees meer blogberichten